Op 5 december 1883 arriveert Vincent van Gogh, 30 jaar oud, met de trein vanuit Nieuw-Amsterdam in Drenthe op het toenmalige station in Nuenen. Hij trekt in bij zijn ouders in de pastorie. Vincent voelt echter dat hij niet echt welkom is.
In brief 413 van 15 dec. 1883 schrijft hij: "Er is een soortgelijk opzien tegen mij in huis te nemen als er zou wezen om een grooten ruigen hond in huis te hebben. Hij zal met natte pooten in de kamer komen – en dan, hij is zoo ruig. Hij zal iedereen in den weg loopen.– En hij blaft zoohard.– Het is een vuil beest – kortom.
Aan de achterkant van de pastorie richt zijn vader Theodorus van Gogh in het washok een klein atelier voor Vincent in. Lang heeft Vincent hier niet gewerkt want al in mei 1884 zoekt hij vanwege de vele ruzies met zijn vader een andere werkplaats.
Hij vindt zijn nieuwe atelier bij Johannes Schafrat, de koster van de katholieke Clemenskerk in Nuenen. Het huis van de koster stond links van de kerk, maar is in 1936 afgebroken. Na de dood van zijn vader gaat Vincent ook in het atelier wonen. Hij schildert hier de Aardappeleters.
Vincents vader is dominee in Nuenen van augustus 1882 tot aan zijn dood op 26 maart 1885. Vincent maakt van het kleine kerkje waar zijn vader predikt een schilderij met een bijzondere autobiografische waarde. Hij maakt het als cadeau voor zijn moeder die door een ongeval het bed moet houden en niet naar de kerk kan gaan. Later, na de dood van zijn vader, heeft Vincent dit schilderij aangepast met boerenmensen in rouwkleding.
Vincent maakt in Nuenen de keuze om het dagelijkse, harde leven van boeren en wevers als uitgangspunt voor zijn schilderen te nemen.
Zijn verblijf in Nuenen is één van de belangrijkste en meeste productieve periodes in zijn leven. Van december 1883 tot november 1885 maakt hij een kwart van zijn totale oeuvre.
Maar liefst 24 gebouwen en landschappen herinneren aan zijn verblijf in Nuenen; 14 daarvan zijn door hem geschilderd of getekend. Enkele landschappen in de directe omgeving ademen nog steeds de sfeer uit van zijn tijd.
In het voorjaar van 1884 raakt Vincent verliefd op zijn 12-jaar oudere buurvrouw Margot Begemann. Zij is de op één na jongste dochter van dominee Begemann, een voorganger van dominee Van Gogh.
Samen met Vincent verzorgt zij zijn moeder, die vanwege een beenbreuk het bed moet houden. Zij worden verliefd op elkaar. Vader en moeder Van Gogh maar ook de oudere, ongetrouwde, zussen Begemann zijn tegen de relatie.
De relatie komt in de zomer van 1884 tot een dramatisch einde met een poging tot zelfmoord van Margot.
Met een groot stuk van meerdere figuren hoopt Van Gogh zich te bewijzen voor de buitenwereld. Het schilderen van een dagelijkse maaltijd van landarbeiders is in die tijd populair.
Maandenlang oefent hij op het schilderen van hoofden. Tientallen studies gaan aan De aardappeleters vooraf. Over het resultaat is hij zelf tevreden, maar zijn broer Theo en de bevriende kunstenaar Anthon van Rappard hebben grote kritiek op het werk.
Vincent maakt regelmatig uitstapjes naar Eindhoven, vooral om daar schilderspullen te kopen en zijn schildervrienden Willem van de Wakker, Anton Kerssemakers, Dimmen Gestel en Antoon Hermans te bezoeken. Onderweg vindt hij vaak motieven voor zijn tekeningen en schilderijen: de Opwettense watermolen, de Martinuskerk van Tongelre, de loodsen van het oude station in Eindhoven, de Catharinakerk en het telegraafkantoor aldaar.
Wie zijn die schildervrienden?Op 24 november van 1885 vertrekt Vincent naar Antwerpen.
Verschillende tekeningen en schilderijen die hij bij zijn familie achterlaat, zijn verloren gegaan als zijn moeder en zuster Willemien begin 1886 naar Breda verhuizen.
“ Ik bedoel de breking der kleuren, rood met groen, blaauw met oranje, geel met violet.– Het steeds zamengaan der complementaire kleuren, hun invloed op elkaar.– Waarvan de natuur even vol is als van licht & bruin. ”
Brief 528, Vincent Van Gogh aan Anthon van Rappard