Oude toren en kerkhof

Hoewel de pastorietuin al snel Vincents aandacht trekt, is het de beschrijving van de Oude Toren en het bijbehorende kerkhof die hem voor zijn komst nieuwsgierig maakt naar Nuenen. ‘Wat ge mij mededeelt omtrent hunne nieuwe omgeving interesseert mij ten hoogste. Zeer zeker zou ik wat graag zoo'n oud kerkje & kerkhof met zandgraven en oude houten kruisen trachten te maken’, schrijft hij Theo in augustus 1882. Het idee laat hem in oktober nog niet los: ‘Het kerkhof met de houten kruisen speelt me erg in t’hoofd zoo dat ik misschien al vooruit wat studies er voor maak – ik wou wel zoo iets in de sneeuw – een boerenbegrafenis of zoo'.

Het kerkhof met de kruisen bij de toren in de sneeuw is inderdaad een van de eerste motieven die hij in Nuenen tekent. Het onderwerp duikt gedurende zijn gehele verblijf in Nuenen in zijn oeuvre op; Vincent legt de plek ruim dertig keer vast. Soms speelt de toren de hoofdrol, soms verschijnt het in de achtergrond. Hij kan de toren vanuit de pastorietuin zien en vindt het bouwwerk midden in de akkers, buiten de bebouwing van Nuenen. Op die plaats staat rond het jaar 1225 waarschijnlijk al een kerkje. De kerk wordt eind vijftiende eeuw uitgebreid of mogelijk geheel herbouwd en na een ramp enkele decennia later krijgt de toren een korte spits.

In de achttiende eeuw raakt het bouwwerk in verval, maar de toren wordt in 1803 wel gerestaureerd, tot een lager exemplaar. Men ruimt het kerkgedeelte in 1823, waarbij het materiaal wordt benut voor de nieuwe Sint Clemenskerk in Nuenen. De toren blijft behouden en staat zo alleen in de akkers. Hoewel de toren sinds 1873 op de nominatie voor de sloop staat, zou het tot 1884 duren voordat de klokken naar de Sint Clemenskerk worden overgeplaatst en de afbraak wordt besproken. In mei 1885 wordt de spits afgebroken, de verkoop vindt in delen plaats en pas in de loop van 1886 is de toren met de grond gelijk gemaakt. Vincent volgt het verloop op de voet: ‘De oude toren in de akkers wordt afgebroken.– Er was nu een verkooping van houtwerk en leien en oud ijzer, o.a. het kruis.’ De verkoop van afbraakmaterialen vormt voor hem een interessant motief.

In het schilderij De oude kerktoren te Nuenen, dat hij zelf ‘Cimetière de paysans’ noemt, ziet hij de half afgebroken toren als symbool voor de vergankelijkheid van het geloof. Terwijl in contrast daarmee ‘sedert eeuwen de boeren ter ruste worden gelegd in de akkers zelve, welke zij bij hun leven doorwroeten' en daarmee hun leven in zijn ogen onveranderlijk is. Op het kerkhof bij de toren worden in het noordelijke deel de katholieken en in het zuidelijke deel de protestanten begraven. Het lijkenhuisje naast de toren is in menig werk van Vincent te herkennen.

De plek krijgt meer lading wanneer op 26 maart 1885 zijn vader overlijdt en vier dagen later – op Vincents 32ste verjaardag – op het dan nog steeds in gebruik zijnde kerkhof wordt begraven. Het graf is nog altijd aanwezig. De fundering van de oude toren is bewaard gebleven en tegenwoordig aangeduid met steenkorven.