Vincent gaat in oktober 1864 op kostschool naar Zevenbergen.
Meester Jan Provily (1800-1875) heeft een groot herenhuis aan de Stationsstraat 16 ingericht als kosthuis en opleiding voor kinderen uit gegoede Nederlands Hervormde families. Hier kan Vincent gedegen onderwijs volgen, maar het valt hem zwaar te worden losgerukt uit de vertrouwde omgeving van het ouderlijk huis te Zundert. ‘Het was een herfstdag en ik stond op de stoep van de school van den Heer Provily het rijtuig waarin Pa en Moe naar huis reden na te kijken’, herinnert hij zich. ‘Dat geele karretje zag men in de verte op den langen weg, nat na den regen, met dunne boomen aan weerskanten, die door de weilanden heenloopt. De grijze lucht boven alles, spiegelde in de plassen. En een dag of 14 later stond ik op een avond in een hoek van de speelplaats toen men mij kwam zeggen dat er iemand was die naar mij vroeg en ik wist wie het was en een oogenblik later viel ik mijn Vader om den hals. Wat ik voelde, zou het niet geweest zijn “Omdat gij kinderen zijt heeft God den geest Zijns zoons in uwe harten uitgezonden, die ’in ons roept ‘Abba Vader’”. Het was een oogenblik waarop wij beiden voelden dat wij een Vader in de hemelen hebben; want ook mijn Vader zag naar boven en in zijn hart was eene grootere stemme dan de mijne die riep: “Abba Vader”.’
Op de kostschool wordt bijzondere aandacht geschonken aan de Franse taal. Hoewel Provily een goede reputatie geniet, onder andere als auteur van een leerboek over de Beginselen der Meetkunst uit 1837, kijkt Vincent terug op een onbevredigende leertijd. Hij schrijft daarover aan zijn zus Willemien: ‘terwijl de rest van mijn leven absoluut even onzinnig is als toen ik op 12-jarige leeftijd in een internaat zat waar ik absoluut niets leerde.’
In augustus 1866 verlaat Vincent Zevenbergen om naar de Rijks-HBS in Tilburg te gaan.