In de zomer van 1884 leert Vincent de gefortuneerde goudsmid Antoon Hermans (1822-1897) kennen. Hij bewoont een groot pand aan de Keizersgracht, dat slechts vier jaar eerder is gebouwd. Het huis is ontworpen door de bevriende architect van aanzien, Pierre Cuypers.
De woning bestaat nog steeds, al zijn een witte pleisterlaag en luiken aangebracht en is de spreuk ‘Rust na arbeid’ boven de toegangsdeur verwijderd. De muurankers met de initialen van Hermans en zijn vrouw Smits herinneren nog aan de eerste bewoners.
Wanneer Vincent hem ontmoet, is hij bezig zijn eetkamer te voorzien van geschilderde decoraties. Vincent vertelt Theo over deze man die ‘een huis heeft gezet dat hij weer vol antiquiteiten heeft en meubileert met sommige heel mooie eikenhouten kasten &c. De plafonds en muren decoreert hij zelf en werkelijk goed soms’ . Hermans vraagt Vincent ontwerpen te maken die hij zelf kan naschilderen. Vincent weet zijn opdrachtgever ervan te overtuigen geen heiligen als motief te nemen, maar voorstellingen uit het Brabantse boerenleven die de seizoenen verbeelden.
Voor zijn opdracht verblijft Vincent regelmatig op de Keizersgracht en Hermans bezoekt op zijn beurt het atelier in Nuenen. Op zijn verzoek geeft Vincent hem naderhand schilderlessen. Hermans staat hem toe voorwerpen uit zijn verzameling antiek en curiosa te lenen om na te schilderen, een aantal voorwerpen op Vincents stillevens komt uit diens collectie.
"Dit maakte ik voor iemand in Eindhoven die eene eetzaal wenscht te decoreeren. Hij wilde dit doen met composities van diverse heiligen. Ik gaf hem in bedenking of een 6tal voorstellingen uit het boerenleven van de Meijerij – tevens de 4 jaargetijden symboliseerende – niet meer den appetijt der brave menschen die aldaar aan tafel moeten komen zitten zou opwekken dan de mystieke personages hierboven genoemd.– Nu is de man daar warm op geworden na een bezoek op ’t atelier.– Maar hij wil zelf die vakken schilderen en zal dat lukken?".
(Vincent aan Theo, 4 augustus 1884)